April was eindelijk weer een onvervalste Dominionmaand. Dat kwam 13 keer op tafel. Daarnaast deed ik nog 51 keer een spel, verdeeld over 34 titels. Tevens memorabel: twee keer 1830 in één maand! Beide uiteraard kansloos verloren, maar dat hoort zo in je eerste tien potjes.
De vijf nieuwe spellen die ik speelde kenden verschillende gradaties van ‘best wel OK’. De leukste van die vijf was Revolver.
Revolver is een asymmetrisch spel in het Wilde Westen. De een speelt met de sherrif, die alle schurken om moet zien te leggen voor ze er met de trein van 3:15 (naar Yuma?) vandoor gaan. De andere speler probeert in ieder geval de eindbaas in leven te houden. Revolver is een plezierig touwtrekspelletje waarbij de kansen voortdurend op en neer gaan. Ik vermoed dat de volgorde waarin je de kaarten trekt een stevige invloed op de uitslag kunnen hebben, maar zelfs dan is het spel niet gespeend van spanning. De reis is hier duidelijk belangrijker dan de aankomst en dat is mij best wat waard.
Andere nieuwe spellen, van leuk naar minder leuk:
Terra Mystica: het helemaal te hippe spel dat je nu echt gespeeld moet hebben. Vandaar een wat langere eerste indruk. Terra Mystica is een onvervalste optimalisatiepuzzel. Een handvol grondstoffen, veertien rassen met eigenschappen, honderdenéén manieren om punten te scoren en allerhande ditjes en datjes. Stefan Feld is een meester in dit tegenwoordig zo razend populaire genre en Terra Mystica steekt hem naar de kroon. Wel ten koste van de speelduur, want die komt snel tussen de twee en drie uur uit. Tweeënhalf uur puzzelen, waarbij je af en toe iets meekrijgt van wat de tegenstander doet. Bijvoorbeeld dat hij je inhaalt op een op een paar punten na irrelevant ‘cultspoor’. Of zijn toevallige nabijheid op het verder weinig interessante bord, wat je geld scheelt. Tweeënhalf uur lang dus een beetje navelstaren en je eigen dingetje doen. Je moet ervan houden. Veertien rassen en honderd manieren om punten te scoren betekent blijkbaar automatisch veel variatie. Nou, ik haal de variatie liever uit een grote vrijheid en directe interactie dan uit het zo efficiënt mogelijk punten persen uit een rigide systeem. Maar was het dan echt zo erg? Neuh, zo’n eerste keer was het nog best vermakelijk, zoals het vermakelijk kan zijn een lastige sudoku op te lossen. Lekker puzzelen is best leuk op zijn tijd, maar ik twijfel nog steeds of ik wel een spel heb gespeeld.
Express: een oudje uit de doos van Mayfair. Een rummy-achtig partnerspel met treinen als thema. Een beetje simpel kaartjes leggen is soms best ontspannend.
Ab die Post!: nog een oudje, nu van Goldsieber. De wolk die bepaalt hoever je vliegt is een voorloper op de dobbelruimteschepen van Sternenfahrer. Ook hier betekent de zwarte bal onheil. Wel een geinig push-your-luck spel voor families, maar ik denk dat ik leukere racespellen ken.
Yucata’: het derde jaren-negentig-spel op rij. Dit is een abstract spel van Dorra. Door het spelen van kaarten raap je stenen op. Goede stenen leveren een punt per stuk op, slechte minpunten volgens een driehoeksgetallenreeks. Het is daarom maar het beste om wat achter te blijven en de tegenstanders de stenen op te rapen, zeker met twee. Ik heb het alleen met twee gedaan en vermoed dat het dan een oplosbaar spel is, met voor beide spelers een optimale volgorde van het spelen van kaarten. Maar zo ver zal het gelukkig niet komen. Ach, best aardig voor een keertje.
Behalve nieuwe spellen kwam er ook flink wat kastdochters op tafel:
Pedaalridders (2006): een onschuldig kaartspelletje vol ongein dat het vooral van leedvermaak moet hebben. Veel vaardigheid is er niet voor nodig, behalve dan het onthouden van het trekken van een kaart en tegenstanders uitlachen als ze dat niet doen. De korte speelduur is de redding.
Union Pacific (2007): inmiddels een beetje vergeten, maar tjonge, eigenlijk is dit een verdraaid goed spel. De remake Airlines Europe vind ik toch een stuk minder, omdat daar iedereen die investeert in een maatschappij wel wat krijgt. Bij UP krijgen alleen de eerste twee aandeelhouders iets. Een pittige strijd dus om de aantrekkelijke maatschappijen, vooral omdat er grote verschillen zijn tussen die maatschappijen. Simpele regels en veel spanning: misschien nog wel leuker dan het verwante Ticket to Ride. Maar speel wel met de toernooiregels.
Taluva (2007): een schitterend vormgegeven abstract spel dat wel wat doet denken aan Carcassonne en Java. Met vier is het toch wat chaotischer dan met twee. Met meer tegenstanders is het lastig om vooruit te plannen. Zeker het plaatsen van torens kan alleen als je medespelers goed meewerken. Mijn potje met vier viel daardoor toch wat tegen; maar weer eens met minder spelen.
Vroeger of Later (2007): een triviaspel van het leuke type. Uiteraard nog steeds het leukst met spelers met een gelijk kennisniveau, maar zelfs dan weet je niet alles. (Lidewij van Schiedam? Wie? – disclaimer: ik heb een christelijke opvoeding gehad, geen katholieke). Dan is het leuk om wat gevatte (ahem, nerdy) grappen te maken over de tijdsbalk. Combineer dit met Van Nul tot Nu en je kunt de Canon dromen.
Coloretto (2008): ik heb inmiddels aardig wat miskleunen van Schacht gespeeld, maar Coloretto is nog steeds een juweeltje. Een beetje hebzucht, een beetje leedvermaak en een dosis risicomanagement: in een woord prachtig!
BattleLore (2008): de fantasyversie van het C&C-systeem. Ik vind het nog steeds leuk, mijn medespeler van deze keer was wat minder enthousiast. Jammer, als ik hier een vaste medespeler voor kon vinden had ik vast alle uitbreidingen al gekocht en mogelijk gespeeld. Idem dito voor Memoir ’44. Toch vind ik het te leuk om weg te doen, dus dit zal wel weer een kastdochter worden.
Fairy Tale (2008): al die fans van 7 Wonders zouden dit eens moeten spelen. Het draftsysteem van Fairy Tale vind ik nog steeds beter. Omdat je maar drie van de vijf doorgegeven kaarten speelt, is er meer gelegenheid om je medespelers kaarten te onthouden. Bij 7 Wonders houd je meestal de kaart die je zelf wilt, niet een waarvan je niet wilt dat je buurman hem krijgt. Bovendien bieden de kaarteffecten meer mogelijkheid tot interactie. Nadeel is dat het denk ik met minstens 4 het best tot zijn recht komt. Bij 3 is de kans te groot dat sommige kaarten waardeloos zijn. Maar ook met drie vond het best leuk. Zeker toen ik een van mijn tegenstanders bij het spelen van de laatste kaart meer dan veertig punten door de neus boorde 🙂
Die discussie durf ik wel met je aan 🙂 Het enige waarin wat aan TM 'substantiëler' is dan bij bijvoorbeeld Race en Dominion is de speelduur. Beide kaartspellen bieden een veelvoud aan variatie en interactie (die met 4 spelers bij TM ook nagenoeg afwezig was), in een fractie van de tijd.
TM is een puzzelspel, waarbij je vooral strijdt tegen het systeem om jezelf te verbeteren.
Dat is juist wat de fans van het spel aan zal spreken; maar daar heb ik geen enkel probleem mee.
Toen Roger de doos bij me kwam ophalen was ik er al bang voor: TM is geen spel voor jou. Met vier en zeker met vijf is er veel meer interactie en strijd. En het is een spel met een leercurve, je kunt je er continu in verbeteren, het daagt me heerlijk uit, ook nu nog na 37 potjes in de afgelopen 6 maanden. Zo'n substantieel spel heeft toch veel meer te bieden dan altijd maar die kaartspelletjes die ik bij jou voorbij zie komen. 🙂 Blijf TM proberen, het wordt hoe langer hoe mooier.
Dat zou heel goed kunnen, al was die tijd inclusief uitleg en opzetten/opruimen. Maar dan nog staat er en halfuur per speler voor, dus 2 uur voor 4 spelers is dan nog wel een gangbaar gemiddelde,
2,5 uur voor Terra Mystica? Dan zijn jullie toch wel echt trage spelers 😀
Ik heb het 2 maal gespeeld, telkens met 4, en heb er respectievelijk 1h30 en 1h45 over gedaan.
Ik vind het een goed spel (ben dan ook Stefan Feld-fan ;-), maar de hele hype errond snap ik toch ook niet helemaal.