Mei was een mooie maand voor spellen. Ik speelde maar liefst negen nieuwe spellen, een aantal dat ik doorgaans alleen haal bij het bezoeken van spellenbeurzen in het najaar. Helaas zaten er geen echte toppers tussen, maar met de meeste heb ik me prima vermaakt.
Het leukste spel dat ik speelde was De Friesche Velden. Dat is al een paar jaartjes oud, maar omdat ik die typische Uwe Rosenbergspellen met talloze actievelden, grondstoffen en meer van dat soort gefröbel een beetje moe ben, heb ik het altijd wat gemeden. Op een spellendag met z’n tweeën stelde Roger het voor en ach, waarom ook niet. Met mijn inschatting van ‘typisch Uwe Rosenbergspel’ zat ik wel goed, het speelplezier bleek groter dan verwacht. Net als in bijvoorbeeld Agricola en Caverna zet je om beurten je schijfjes in (leden van een boerengezin in Oost-Friesland in dit geval) om grondstoffen te verzamelen, land om te ploegen, turf te steken, gereedschappen en gebouwen te maken en zo meer. Uiteraard moet je aan het einde van ieder seizoen genoeg eten hebben om die gezinsleden te voeden.
In tegenstelling tot bij Agricola is dat voeden hier slechts een aandachtspuntje en niet de kern van het spel. Je kunt dus lekker bezig zijn met je strategie om punten te scoren zonder bij alles aan voedsel te hoeven denken, en alle beschikbare acties, gebouwen en voorwerpen zijn aan het begin al bekend. Je bent nog steeds een kleine twee uur zoet en grotendeels met jezelf bezig, maar binnen het genre is het een charmant puzzelspel voor twee.
Over Fiësta Mexicana schreef ik al een recensie, waar ik weinig aan toe te voegen heb. Dit waren de andere zeven nieuwe spellen, in min of meer de volgorde van speelplezier.
Creature Comforts speelde ik op een bordspelavond in de Spellenwinkel. Op basis van de recensie van Dagmar verwachtte ik een vlotte werkverschaffer, maar dat pakte iets anders uit. Creature Comforts valt direct op door de zeer verzorgde vormgeving. Mooie onderdelen en plezierige illustraties doen een spel voor de hele familie vermoeden. Wat complexiteit betreft klopt dat wel. Je zet je diertjes in om grondstoffen of kaarten te verzamelen en dat is het. Helaas zorgt het speciale systeem van het combineren van je dieren en dobbelstenen voor veel vertraging. Iedereen plaatst simultaan zijn of haar dieren, maar pas als alle dobbelstenen gegooid zijn activeer je een voor een je dieren. Meestal zorgen de dobbelstenen ervoor dat je niet al je dieren kunt gebruiken zoals je had gepland, dus moet je kiezen welke dobbelsteen je waar gebruikt. Dat is soms even een gepuzzel en als vier spelers dat achter elkaar doen ben je wel even bezig. Op de doos staat een speelduur van 45 minuten, wij waren met z’n vieren bijna twee uur zoet. Hoe vermakelijk verder ook, dat is echt te lang voor dit spel. Met twee spelers is het waarschijnlijk een stuk beter te doen.
Veel spellen lijken een kruising tussen andere spellen, bij So Clover is direct duidelijk om welke spellen dat gaat. Stop Just One en Codenames in de blender en So Clover komt eruit. Alle spelers krijgen een setje kaarten en moeten per combinatie van twee kaarten bij de woorden van die kaarten een gemeenschappelijk woord bedenken. De andere spelers moeten vervolgens achterhalen om welke combinaties het gaat. Voor taalvaardige mensen een leuke bezigheid, maar ik denk dat het wat sneller gaat vervelen dan de twee inspiratiespellen.
Great Plains is een vlot en aardig tweepersoonsspelletje. Het deed me een beetje denken aan Kniziaspellen als Heersers der Woestijn en Blue Lagoon. Met het inzetten van hun pionnen claimen beide spelers gebieden in het grasland en de prairies van het midwesten van de VS. De prairies leveren punten op, maar in de graslanden kun je totems vinden om speciale acties te doen. Niet heel diepgravend, wel lekker snel.
Over Knizia gesproken: Witchstone is zo’n zeldzaam spel waarbij Knizia co-auteur is. Prosperity is het enige andere spel dat ik ken waar hij de credits deelt. Bij het spelen leek het meer op een spel van Stefan Feld. Door het leggen van tegels op je eigen bordje, pardon ketel, voer je verschillende acties uit die allemaal puntjes opleveren en in de meeste gevallen weinig met elkaar te maken hebben. We spelen met heksen en tovenaars, dus dan moeten we iets met een toverstaf, drankjes en een pentagram, dat idee. Dat die drie zaken volledig los van elkaar staan en voor de rest van het spel niet echt nodig zijn was blijkbaar geen bezwaar. Ik heb het Knizia-element, op het aanleggen van de Geniusachtige tegels na, niet echt in het spel kunnen ontdekken. Een beetje een tegenvaller dus, ondanks sommige best aardige ideeën.
Een genre waar veel spellengekken niet zo bekend mee zullen zijn is dat van wat ik ‘strategische partyspellen’ noem: net wat te complex om een echt partspel te zijn, maar veel te willekeurig of (geforceerd) grappig en chaotisch om de kenner aan te spreken. Munchkin en Fluxx zijn bekende voorbeelden, of recenter Exploding Kittens en Unstable Unicorns. Here to Slay is van de makers van dat laatste spel en schuift nog wat meer de serieuze kant op. Spelers verzamelen helden en voorwerpen om zo een troep samen te stellen om monsters te bestrijden. Wie als eerste drie monsters heeft verslagen of van alle types helden (vechters, tovenaars, boogschutters, enzovoort) er minstens eentje heeft, wint het spel. Het speelt best vlot, is supersimpel en duurt ook niet zo lang en ziet er heel aardig verzorgd uit. Ik zou het niet hoeven hebben, maar dit is duizend keer leuker dan het verwante Munchkin.
Tja, waar moet ik bij Ark Nova beginnen? Al sinds Spiel, waar het bovenaan de Fairplaylijst eindigde, is het een grote hype. Inmiddels is het ook in het Nederlands beschikbaar, als je het nog kunt vinden tenminste: het is op veel plekken uitverkocht. Ik ben er maar direct eerlijk in: aan de ene kant snap ik het helemaal en aan de andere kant niet. Ark Nova is het type complexe solitaire spel waarin iedereen lekker met z’n eigen tableautje bezig is dat de laatste jaren zo populair is geworden. Dat Ark Nova het wat dat betreft goed doet verbaast daarom niet. Aan de andere kant vind ik het teleurstellend dat dit soort langdradige middelmaat zo populair is. Want langdradig, dat is het. Daarbij ook erg complex, en beide problemen hebben dezelfde oorsprong. In Ark Nova voelt het alsof je de helft van de tijd bezig bent met administratieve handelingen: checken of je een kaart mag spelen, denk aan de extra korting van die ene kaart, handel alle effecten af, vergeet soms niet om ook weer punten af te trekken (of juist niet, dat hangt ervan af), het is om gek van te worden. Het leidt allemaal af van het spelen zelf. Dat spelen zelf is nog lang niet onaardig, maar niet bijzonder. In dezelfde tijd kan ik Wingspan én Terraforming Mars spelen. Die doen in veel opzichten hetzelfde als Ark Nova, maar dan veel beter en efficiënter.
Toen ik de regels van Blasting Billy las, dacht ik dat de auteurs wel erg leentjebuur hadden gespeeld bij Capital Lux. Je kunt kaarten in verschillende kleuren bij jezelf of in het midden spelen en scoort alleen punten als de waarde van jouw kaarten niet hoger is dan die in het midden. Grote verschillen zijn dat de kaarten in het midden gesloten zijn, je ze stiekem kunt verwijderen door dynamiet te spelen en dat er verder geen variabele bonussen zijn. Doe mij dan toch maar Capital Lux, dit voegt niets toe.
“ Meestal zorgen de dobbelstenen ervoor dat je niet al je dieren kunt gebruiken zoals je had gepland, dus moet je kiezen welke dobbelsteen je waar gebruikt. Dat is soms even een gepuzzel en als vier spelers dat achter elkaar doen ben je wel even bezig.”
Tip: denken tijdens andermans beurt. Het is misschien even wennen, maar daarna gaan rondes toch snel! Al lijkt drie kwartier voor dit spel met volle bezetting me ook dan nog een utopie.