Dit is de tijd van het jaar dat ik vaker dan anders verschillende spellen speel, waardoor het langer duurt dat ik een spel genoeg heb gespeeld om een afgewogen recensie te schrijven. Om er toch iets meer over te zeggen dan bij een kort maandoverzichtje stof ik een oude gewoonte af: de eerste indruk.
Onlangs speelde ik twee spellen waar ik veel zin in had: Shamans en The Siege of Runedar. Dat zijn een slagenspel (met extra’s) en een coöperatief spel (van Knizia), twee genres waar ik erg van houd. Runedar zag ik Spiel al gespeeld worden, helaas waren de tafels telkens bezet. Van Shamans wist ik tot voor kort erg weinig, maar mede door het oogstrelende uiterlijk was de interesse snel gewekt.
Die vormgeving is zonder twijfel het eerste dat opvalt aan Shamans. Niet alleen de illustraties zijn mooi, ook de symmetrische layout van de doos en de glanzende opdruk op bord en doos trekken je snel in de juiste sfeer. Dat is bij slagenspellen, toch een vrij abstract genre, geen gegeven. Ook is Shamans geen klassiek slagenspel, zoals bijvoorbeeld Wizard of Sticheln, twee van mijn favorieten. Het heeft ook elementen van spellen met verborgen teams, waarbij de spelers afwisselend tot de goeierds of de slechteriken behoren. Een van de spelers met wie ik het deed vergeleek het daarom met Chimera, waar ik me wel iets bij voor kan stellen.
Afhankelijk van het aantal spelers behoren een of twee spelers tot de Schaduwen, de rest zijn Sjamanen. Het verhaal is dat de laatsten proberen het evenwicht in de geestenwerelden te herstellen voor het einde van de maancyclus, de Schaduwen proberen dat te voorkomen. Bijvoorbeeld door het einde van die cyclus dichterbij te brengen. Het slagenspel bestaat eruit dat de spelers om beurten een kaart uit de hand spelen. Bedienen is niet verplicht, maar als een speler niet kan (of wil???) bedienen, doet de schaduwpion een stap richting volle maan. De speler die de laagste kaart van de gevraagde kleur speelt krijgt een bonusfiche, waarmee je extra punten kunt scoren, op een later tijdstip een speler kunt elimineren of gedwongen wordt om je identiteit prijs te geven. Zijn alle kaarten van een kleur (‘wereld’) gespeeld, dan mag de speler die daarvoor zorgde het effect van die wereld uitvoeren. Dat kan zijn dat je je rol mag ruilen met een andere speler, of een speler kunt elimineren met een eerder verkregen bonusfiche.
Bij het lezen van de regels vreesde ik even met een enorm complex slagenspel te maken te hebben, denk niveau Mü. Bij het spelen bleek dat mee te vallen en zat de complexiteit vooral in het subtiele spel. De eerste zorg van de Sjamanen is het stoppen van de schaduw, maar dat maakt niet dat de samenwerking van harte gaat. De bondgenoot van deze ronde is nog steeds een concurrent voor de eindoverwinning. Je kunt er dus niet op vertrouwen dat je teamgenoot er niet voor kiest om jou om te leggen als dat zo uitkomt, zelfs als ze daardoor het risico loopt de ronde te verliezen. Gelukkig bleek dit subtiele getouwtrek ook met drie spelers al goed uit de verf te komen. Ik ben erg benieuwd hoe het met vier of vijf spelers is.
Ik besef dat ik tot een kleine en slinkende minderheid behoor, maar In de ban van de Ring is nog steeds mijn favoriete samenwerkingsspel. Het is ruim twintig jaar oud en ook het eerste volwassen spel in dit genre, maar voor mij nog steeds niet overtroffen. Daarom was ik extra benieuwd naar The Siege of Runedar. Je zou het kunnen omschrijven als een tower defensespel met deckbouwen. De spelers zijn dwergen in het fort Runedar, dat door een leger orks en aanverwanten belegerd wordt om het goud van de dwergen te stelen. De belegeraars verslaan is onmogelijk, de enige kans is het graven van een tunnel om met het goud te ontsnappen.
Dat is natuurlijk minder eenvoudig dan het lijkt. Want telkens als er weer een stukje tunnel gegraven is, duiken er goblins op die ook weer verslagen of omgekocht moeten worden. Ondertussen blijven de orks maar komen en zetten ze ook hun blijde en belegeringstoren in. Ze hebben zelfs een grottentrol, zouden sommigen zeggen.
Iedere speler start met een deck van twaalf kaarten. Met tien ervan kun je door de burcht lopen, graven en grondstoffen verzamelen. Met verzamelde grondstoffen kun je de kaarten in je deck opwaarderen met betere kaarten uit de algemene voorraad. De andere twee zijn orks. Elke keer dat je een ork in je hand hebt, komen er meer van die engerds in het spel of rukken ze op naar je kostbare goud. De orkkaarten kun je niet opwaarderen, maar omdat je elke twee beurten maar tien van je twaalf kaarten trekt, bestaat er altijd een kansje dat je een of heel misschien twee orkkaarten niet hoeft te spelen.
Runedar is echt weer een klassiek samenwerkingsspel waarbij je voortdurend aan het overleggen bent. Doordat in de praktijk iedereen zijn of haar deck op een verschillende manier opwaardeert, krijgen de spelers snel hun eigen specialisme: bijvoorbeeld graven, grondstoffen verzamelen of vijanden verslaan. Het blijft hard werken om de orks lang genoeg tegen te houden om te kunnen ontsnappen met het goud. Afhankelijk van hoe lastig je het vindt kun je de moeilijkheidsgraad makkelijk aanpassen.
Ik vond het daarom een leuk spel om te spelen, met een toch niet te verwaarlozen minpunt: de speelduur. Mijn potje met drie spelers in de eenvoudigste modus duurde bijna twee uur, wat zeker voor een spel van Knizia erg lang is. Nu hoeft een lang spel niet erg te zijn, als je maar de hele tijd lekker bezig bent. Helaas voelde zeker het middenspel dat ‘lekker bezig zijn’ vooral als een routineklus: lopen, graven of hakken, klaar en de volgende speler is aan de beurt. Volgende beurt: idem, enzovoort. Pas tegen het einde van het spel, toen de blijde steeds vaker werd afgevuurd, begon het spannend te worden, maar toen was de tunnel al bijna klaar. Ik zou het graag nog een keer spelen met een tandje meer uitdaging. Hopelijk voel ik me dan meer een dwerg in het nauw dan een bureaucraat die zijn uren vol maakt. Maar voorlopig voel ik nog geen brandend verlangen om dit aan de verzameling toe te voegen.